Een vuist op het podium
Een vuist op het podium
Zwart kleurt de lucht in vele Amerikaanse steden door het aanhoudende geweld. Zwart kleuren de profielen van honderdduizenden mensen op sociale media. Zwart kleuren de gedachten van een zogenaamde president. Zwart kleuren onze harten bij het besef aan zoveel onbegrip, racisme en discriminatie. Opnieuw. En opnieuw.
Vele duizenden mensen komen overal ter wereld op straat, grote bedrijven, topsporters en artiesten tonen hun steun aan de protestbeweging tegen het raciaal geweld, na de moord op George Floyd. Ook een cultuurhuis kan niet aan de zijlijn blijven staan. De cruciale vraag is echter hoe we daadwerkelijk het tij kunnen keren en een concrete bijdrage kunnen leveren aan een andere samenleving.
Op mijn bureau, in Arenberg, hangt een tekening van de gekende Black Power groet van Tommie Smith en John Carlos tijdens de Olympische Spelen in 1968. Ze droegen beiden een zwarte handschoen. Smith had een zwarte sjaal om zijn nek. De handschoenen stonden symbool voor de Black Power beweging die streefde naar gelijkheid tussen de zwarte en witte bevolking. De zwarte sjaal gaf de trots weer die de atleten voor hun ras voelden. Terwijl de Amerikaanse vlag gehesen werd, toonden beiden een gebalde vuist op het podium. Het publiek reageerde met een luid boegeroep en begon de twee atleten uit te schelden: “Ga terug naar Afrika!”. Ook toen domineerden onbegrip, moord, raciaal geweld en discriminatie het beeld van de Verenigde Staten. De geschiedenis herhaalt zich. Alleen wordt er nu geknield als teken van vreedzaam verzet.
Ik ben in de jaren 70 en 80 opgegroeid in de rand rond Antwerpen. Van de verkleuring van de samenleving was daar nauwelijks iets te merken. Ik herinner me nog het moment dat de eerste jongen met Marokkaanse roots op de speelplaats van de lagere school verscheen. Alle leerlingen gingen uit elkaar zoals Mozes de Rode Zee splitste. De jongen werd gezien als een curiosum.
40 jaar later woon en werk ik in Antwerpen. Een stad waar meer dan de helft van de bevolking migratieroots heeft. En toch wordt deze realiteit nog altijd niet omarmd als een natuurlijk gegeven in deze stad. Niet in de dagelijkse omgeving, noch in ons professioneel bestaan. Een tweetal maanden geleden nam ik deel aan een jury over projectsubsidies, een volledig witte jury. Een tweetal weken geleden vond er een overleg plaats tussen een viertal Antwerpse cultuurhuizen. Er zat welgeteld 1 (ja, EEN) persoon van kleur rond de tafel. Loop langs bij de doorsnee raad van bestuur van eender welke bedrijf of vzw, het beeld zal niet veel anders zijn. De witte man zit nog steeds aan de knoppen. Want, vergis je niet, het beeld voor de vrouw is vaak niet rooskleuriger.
Voor ik bij Arenberg begon, kende ik drie mensen uit de culturele wereld, Mourad Bekkour, de drijvende kracht achter ‘Nuff Said, Ish Ait Hamou, de creatieve en culturele duizendpoot, en Ama Koranteng-Kumi, steeds op de barricades voor empowerment. Hun verhalen en ervaringen werden mijn kompas.
Mijn kompas was even het Noorden kwijt toen ik begon. Want weinig cultuurhuizen bleken een spiegel van de stad te zijn. We kennen allemaal de cijfers over cultuurparticipatie. Wie zich wel en niet nestelt in het rode pluche van de theaterzalen. En wie ondervertegenwoordigd is in onze zalen en op het podium. Bij mijn start gaf een gepensioneerd cultuurambtenaar me een bundel teksten mee. De titel las als ‘Het woord bij de daad. Spreken over kunst en andere culturen’. De bundel dateert van 2001. Bijna 20 jaar later zou je er een quasi kopie van kunnen maken.
De rol van een cultuurhuis is een veranderend gegeven. Zeker in een stad als Antwerpen. De stad is letterlijk en figuurlijk in beweging. 1 op 5 Antwerpenaars verhuist op jaarbasis. Haar inwoners bewegen zich voortdurend voort in een nieuwe omgeving en vaak onzekere context. Antwerpen telt meer dan 170 nationaliteiten. In een stad is de wereld kind aan huis. In een cultuurhuis is dat helaas nog te weinig het geval. Natuurlijk zijn er de uitzonderingen en de pioniers die al jaren aan de kar trekken. Meer is nodig. Dat geldt evenzeer voor Arenberg. Het overtuigt ons des te meer om een podium van en voor iedereen te worden. Dat is onze missie.
De eerste stap daartoe is eenvoudig. Als cultuurhuis kunnen we niet zwijgen over onrechtvaardige structuren of mechanismen zoals discriminatie. Of anders gezegd: “Art should comfort the disturbed and disturb the comfortable”. Zonder iemand weg te jagen met een moraliserend vingertje. Of enkel te preken voor eigen kerk. Want ook wij zijn een deel van het probleem.
Daarom moeten we nu meer dan ooit ruimte geven op onze podia om de verhalen over structureel racisme en discriminatie te brengen. En nog meer dan vandaag naar onze eigen werking te kijken. Door bijvoorbeeld zoveel mogelijk jong talent die nu zijn weg naar de podia niet vindt, kansen te geven. Een groot artistiek potentieel wordt nu onvoldoende aangeboord. Daardoor verliezen we artistieke kracht en horen we hun dromen niet.
Dat Kamal Kharmach tekende voor onze gekende eindejaarsconference, is meer dan symboliek. Hij heeft het potentieel om vele jongeren te inspireren met de simpele boodschap: “hey, dat podium kan ook van jou zijn”.
Als we echt een podium van en voor iedereen willen zijn, moeten we in beweging komen, letterlijk. Arenberg bevindt zich in het centrum van de stad. Dat geeft ons een zeker elan. Tegelijk creëert net dat een fysieke barrière. De inwoners uit wijken met meer armoede en schooluitval komen zelden in dat centrum - op de Meir na blijkt uit onderzoek. Hun leefwereld speelt zich af in een vertrouwde omgeving, dichtbij huis. Wij moeten de podiumkunsten daar brengen, delen, of beter, daar laten kiemen, groeien en ontwikkelen. Dat vergt een meer nomadische benadering van onze programmatie. Ons centrum blijft de Arenberg, maar de kracht van de satellieten daarrond zullen onze dynamiek steeds meer bepalen. En zij vormen de sleutel tot succes voor een inclusieve programmatie.
Dat er een publiek is voor deze aanpak toonden de uitverkochte voorstellingen van Bazzz on Stage. Een groep jongeren gaf vanuit hun eigen zelfbewustzijn kleur aan enkele eigenzinnige voorstellingen.
We streven naar meer samenwerking met andere cultuurhuizen, in het bijzonder met die huizen waar een werking voor jong talent uit de buurt de basis vormt en die met hun voeten in de dagelijkse realiteit van die buurt staan. Tegelijk zoeken we partners om buurtgerichte projecten vorm te geven, los van een vaste locatie, maar nomadisch en flexibel. Dat kan ook betekenen dat we tijdelijk investeren in leegstaande ruimtes die gelegen zijn in de wijken met meer armoede en schooluitval.
Deze verschillende stappen kunnen elkaar versterken. De samenwerkingsprojecten tussen de cultuurhuizen kunnen het jong talent vleugels geven. Dat talent vindt zo zijn weg van de kleine naar de grote podia. En voor de artiesten of groepen die uiteindelijk onze podia betreden, wil Arenberg een tweede thuis zijn. Het parcours van stand-upcomedians, zoals Latif Ait en Serine Ayari, is hier alvast een mooi voorbeeld van.
Bijna 20 procent van ons personeel heeft een migratieachtergrond. Met roots in Marokko, Mexico, Rwanda, Syrië, Turkije of België ervaren onze medewerkers dagelijks een deel van de wereld. Ook hier hebben we nog een hele weg af te leggen. Is het niet bij uitstek de taak van een overheidsinstelling om het goede voorbeeld te geven?
We zijn zeker niet het enige cultuurhuis die deze weg kiest. Maar vergis je niet, deze keuze zou een natuurlijk gegeven moeten zijn, a fact of life. Helaas is het geen eenvoudige keuze. Maar dat zijn net de keuzes die een cultuurhuis moet durven maken. En je kan die keuze versnellen door de sleutels van je huis te delen of zelfs uit te lenen.
Ook in Vlaanderen en België kon je het voorbije jaar surfen van de ene weerzin naar het andere ongeloof bij zoveel racistische reacties. Of zijn we allemaal de bagger op het internet vergeten na de brandstichting in het asielcentrum in Bilzen. Of toen Adil neergemaaid werd tijdens een interventie in Anderlecht. Een van onze jobstudenten - en ja, zwart van kleur - liet deze week weten dat ze tijdens een klasdebat over de gebeurtenissen in de VS uitgemaakt werd voor “slaaf”. En de ‘dader’ kon zelfs op bijval rekenen bij de rest van de klas.
“Haat is aan het zegevieren. Niet omdat haat aan het winnen is, maar omdat we allemaal verloren hebben”, schrijft Ish in zijn laatste boek. Dat gevoel moeten we weten te keren. We geven elkaar de ruimte niet meer om elkaar te leren kennen en onze verhalen te delen.
Toch is de nood aan die ruimte bijzonder groot. We willen die ruimte mogelijk maken. Zonder taboes, zonder met de vinger te wijzen. Door het eigen verhaal te vertellen en te luisteren naar elkaars verhalen. Maar met een gebalde vuist tegen onrecht. Zo creëren we opnieuw een thuisgevoel voor ieder van ons. Een thuis die hoop biedt. Een thuis waar discriminatie en racisme enkel terug te vinden is op de donkere bladzijden van een bestoft boek in een oude kast.
- door Milan Rutten, directeur Arenberg & OLT Rivierenhof